
Aanscherping splitsingsvrijstelling overdrachtsbelasting per 1 juli 2025
In ons blog Splitsing en vrijstelling overdrachtsbelasting van 20 oktober 2023 legden wij uit hoe de heffing van overdrachtsbelasting bij juridische (af)splitsingen kan worden voorkomen. Even opfrissen hoe dat precies zat? Je leest het blog hier terug! Per 1 juli 2025 wijzigen de voorwaarden voor toepassing van de splitsingsvrijstelling voor de overdrachtsbelasting. De verkrijging van vastgoed door een vennootschap als gevolg van een (af)splitsing van het vermogen van een andere vennootschappen, leidt daardoor sneller tot heffing van overdrachtsbelasting. In dit blog zetten wij de belangrijkste wijzigingen en aandachtspunten voor je op een rij.
Wat verandert er per 1 juli 2025?
Kenmerkend voor de huidige splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting is dat de voorwaarden hiervan gekoppeld zijn aan de splitsingsvrijstelling die we kennen voor de vennootschapsbelasting. Per 1 juli 2025 wordt deze koppeling losgelaten, wat betekent dat een splitsing die voor de vennootschapsbelasting is vrijgesteld, niet automatisch ook voor de overdrachtsbelasting is vrijgesteld.
De nieuwe splitsingsvrijstelling voor de overdrachtsbelasting introduceert strengere voorwaarden. Zo moet bij (af)splitsingen waarbij vastgoed wordt verkregen aan de volgende eisen worden voldaan, wil hierbij een vrijstelling van overdrachtsbelasting van toepassing zijn:
1. Ondernemingseis
2. Voortzettingseis
3. Soortgelijkbelangeis
4. Aanhoudingseis
1. Ondernemingseis
De verkrijger moet als gevolg van de (af)splitsing naast het vastgoed ook de gehele onderneming van de overdrager of een zelfstandig deel daarvan waaraan het vastgoed dienstbaar is, verkrijgen. Er moet bij de (af)splitsing dus een materiële onderneming overgaan. Ofwel: er moet meer dan enkel (beleggings)vastgoed worden verkregen. Of sprake is van een materiële onderneming, moet worden beoordeeld aan de hand van de criteria die hiervoor gelden in de inkomstenbelasting.
2. Voortzettingseis
De ondernemingsactiviteiten die als gevolg van de (af)splitsing zijn overgegaan naar de verkrijger, moeten ten minste drie jaar na de verkrijging in zijn geheel worden voortgezet. Bij staking of verkoop van (een deel van) deze activiteiten door de verkrijgende vennootschap binnen deze termijn komt de vrijstelling alsnog te vervallen en is overdrachtsbelasting verschuldigd over het bij (af)splitsing verkregen vastgoed.[1]
3. Soortgelijkbelangeis
De aandeelhouder van de gesplitste vennootschap moet een soortgelijk belang krijgen in de verkrijgende vennootschap als dat hij op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de splitsing had in de gesplitste vennootschap.
4. Aanhoudingseis
Daarnaast moet dit soortgelijke belang in beginsel gedurende drie jaar na de splitsing worden aangehouden. Bij verkoop van (een deel van) de aandelen in de vennootschap die als gevolg van de splitsing vastgoed heeft verkregen, komt de vrijstelling van overdrachtsbelasting alsnog te vervallen.[2] Deze aanhoudingseis is streng geformuleerd. Zo kan in situaties dat de aandeelhouder binnen drie jaar na de splitsing komt te overlijden bijvoorbeeld niet aan de aanhoudingseis worden voldaan, waarmee de vrijstelling komt te vervallen. Wij zien dit als een ongewenste ontwikkeling en hopen dat hiervoor nog een regeling wordt getroffen.
Andere eisen bij ruziesplitsingen
Voor ruziesplitsingen, waarbij de aandeelhouders van een BV uit elkaar gaan en zij vermogen van de vennootschap in een eigen BV wensen af te splitsen, gelden de aanhoudingseis en de voortzettingseis niet. Dat lijkt in het eerste opzicht gunstig. Bij de definitieve wijziging is echter voor een opmerkelijke benadering gekozen, waarmee toepassing van deze faciliteit flink wordt ingeperkt. Als gevolg hiervan is heffing van overdrachtsbelasting bij ruziesplitsingen alsnog snel aan de orde.
Voorbeeld
A en B houden beiden 50% van de aandelen in X BV. Tot de bezittingen van X BV behoren ook twee bedrijfspanden. A en B besluiten ieder hun eigen weg te gaan, waarna X BV wordt gesplitst in A BV en B BV. A BV verkrijgt pand 1 met een waarde van € 500.000, terwijl B BV pand 2 verkrijgt met een waarde van eveneens € 500.000. Een geval waarbij de vrijstelling voor ruziesplitsingen van toepassing is, zo zou je denken. Immers, de waarde van de vastgoedportefeuille van A en B bedraagt na de splitsing nog steeds € 500.000.
Toch kunnen A BV en B BV zich hier niet beroepen op de vrijstelling voor ruziesplitsingen en zijn zij ieder 10,4% overdrachtsbelasting verschuldigd over een verkrijging van € 250.000. De vrijstelling voor ruziesplitsingen is namelijk alleen van toepassing voor zover de gerechtigdheid tot de bij splitsing verkregen onroerende zaak ongewijzigd blijft. In dit geval waren A en B ieder eerst gerechtigd tot 50% van pand 1 en 2. Na splitsing is A voor 100% eigenaar van pand 1 en B voor 100% eigenaar van pand 2. Dat bij de definitieve wijziging voor deze ‘per pand-benadering’ is gekozen, is opmerkelijk. In het voorlopige wijzigingsvoorstel werd immers nog uitgegaan van een ‘portefeuille-benadering’. Volgens die benadering zouden A BV en B BV hier geen overdrachtsbelasting verschuldigd zijn. Toepassing van de faciliteit voor ruziesplitsingen lijkt ons dan ook, helaas, niet snel aan de orde.
Advies
De nieuwe splitsingsvrijstelling voor de overdrachtsbelasting kan een grote rol spelen bij jouw plannen om vastgoed binnen de structuur te herstructureren, vooral als met de splitsing wordt voorgesorteerd op een bedrijfsopvolging. Voorkom dat je voor vervelende verrassingen komt te staan en neem vroegtijdig contact op met onze adviseurs. Wij staan klaar om jouw wensen te bespreken en je te adviseren bij een herstructurering, zodat overdrachtsbelasting hierbij geen struikelblok hoeft te zijn.
[1] De vrijstelling blijft in stand indien de ondernemingsactiviteiten binnen drie jaar worden vervreemd in het kader van een opvolgende vrijgestelde splitsing, fusie, interne reorganisatie of geruisloze terugkeer, mits die handelingen niet in overwegende mate zijn gericht op het ontgaan van belastingheffing.
[2] Op de aanhoudingseis zijn de onder voetnoot 1 genoemde uitzonderingen overeenkomstig van toepassing.
